Facebooktwitterlinkedinmail

Biopolitiek en staatsraison  in het werk van de Tocqueville

 

De democratie lijkt vandaag de dag het meest te lijden te hebben van slechte mensen. Wij, de goedwillende burgers van welwillende democratische samenlevingen,  hebben last van graaiende bankiers, niet-transparante politici en frauderende bijstandsgerechtigden, om het over georganiseerde misdaad nog maar niet te hebben. Natuurlijk zijn dit lastige problemen, maar dit zijn niet de problemen waar de democratie op vast loopt. Wat hier beschreven wordt zijn problemen die we binnen iedere staatsvorm kunnen aantreffen, maar de werkelijke problemen van de democratie beginnen niet bij de slechte mensen, maar bij de goede. Deze lastige maar ook prikkelende conclusie moeten we volgens mij trekken uit de analyse van de Tocqueville die zelf in zijn boek ‘De democratie in Amerika’[i] zijn zuster een goed mens noemt , maar een slecht burger. Wat bedoelt hij daarmee? Om dat te kunnen zien moeten we eerst zijn analyse van de democratie in Amerika en Frankrijk begrijpen.

De beginnende democratie in Frankrijk en Amerika

In de ogen van de Tocqueville is er een groot verschil tussen de prille democratie in Amerika, die hij leert kennen op zijn rondreis in 1831 en de even prille democratie in Frankrijk, die hij van huis uit kent. In Amerika is de democratie van onderaf gegroeid en heeft  als specifiek kenmerk dat ze ontstaat in een gebied dat geen centraal gezag kent. De settlers moeten zichzelf zien te redden in een nieuwe kolonie en als ze daarin slagen ontstaat er een nederzetting die vraagt om voorzieningen waarvan ieder individu inziet dat hij deze niet alleen kan organiseren.  Men gaat met elkaar, als gelijken,  om tafel zitten om te kijken hoe het geregeld kan worden en ieder draagt het zijne bij. Sommige problemen vragen in hun aanpak dat mensen afzien van hun autonomie, zoals bijvoorbeeld de gewapende verdediging tegen vijanden. De belangrijkste lijn die de Tocqueville ziet is dat in Amerika pas centraal gezag ontstaat wanneer het echt niet anders kan. Daarbij wordt dat centraal gezag, ook al is het van onderaf tot stand gekomen, altijd met een kritische blik bekeken. Het tot op de dag van vandaag geldende recht op bezit van een wapen is voortgekomen uit de behoefte om als bevolking een tegenmacht te hebben tegen het geweldsmonopolie dat de staat kreeg toegekend. Wapenbezit is dus niet begonnen als een middel om individueel je lijf en goed te beschermen, iets wat de wapenlobby nu vaak aanvoert, het was bedoeld als een mogelijkheid om je als settlersgemeenschap te kunnen verdedigen tegen machtsmisbruik door de centralere overheid die men aanstelde. Dezelfde achterdocht tegen de overheid speelt tot op de dag van vandaag een grote rol bij het invoeren van bijvoorbeeld Obama care. Wij kijken daar vanuit Europa vaak wat vreemd tegenaan, maar onze relatie met de centrale overheid lijkt dan ook vooral op het Franse model zoals de Tocqueville dat beschrijft.

Frankrijk, zoals de Tocqueville dat kent, leeft in de nasleep van de revolutie. Er is van oudsher een hiërarchische samenleving en de revolutie is niet zozeer een revolutie vanuit het volk, maar groeit veeleer vanuit wat je zou kunnen noemen een opkomende middelklasse. In alle omwentelingen is er van de oude bestuursstructuur één laag overeind gebleven en dat is de ambtenarij. De macht van de ambtenaren is in het verleden tot stand gekomen omdat de vorst belastingen wilde innen om de strijd tegen andere staten te kunnen financieren. Hij wees daartoe ambtenaren aan die ter plaatste moesten zorgen dat dit gebeurde zonder dat er veel geld aan de strijkstok van plaatselijke bestuurders bleef hangen.  Deze ambtenaren kregen een positie die we tot op de dag van vandaag kunnen terugzien in de bestuursstructuur; ambtenaren staan tussen het centrale gezag en het volk in en behouden hun positie min of meer onafhankelijk van de wisselingen van de veranderende, tegenwoordig democratisch gekozen, overheid. De Franse ambtenaren van de koning moesten enerzijds bevelen van de vorst doorspelen aan de lagere overheden en het volk, maar anderzijds zagen volk en lagere overheden hen ook als een kanaal om invloed te verkrijgen op de landelijke macht.  In de machtsomwenteling die de Franse revolutie en haar nasleep teweeg brengt blijft deze bestuurlijke tussenlaag bestaan, omdat zij een noodzakelijk element van de –dan burgerlijke staat-  is geworden. Juist deze ambtenaren maken een belangrijk deel uit van wat door Foucault nader is onderzocht onder de term biopolitiek[ii].

 

Verzorgingsstaat ,staatsraison en biopolitiek

Biopolitiek wordt door Foucault opgevat als de rationalisering van alle natuurlijke zaken rond de lichamen, de voortplanting en dergelijke van de bevolking. Concreet bestaat de bio-politiek vandaag de dag onder meer uit openbaar onderwijs, vaccinatieprogramma’s, kinderbijslag, consultatiebureau’s, ouderenzorg en uitkeringen.  Het interessante is dat weliswaar van meet af aan bewegingen zichtbaar zijn die de invloed van de overheid willen inperken, maar dat dit in werkelijkheid steeds leidt tot meer in plaats van minder overheid. De enige werkelijke verandering die op het gebied van de macht heeft plaatsgevonden gaat in wezen aan deze hele biopolitiek van de nationale staten vooraf en zien we als ook de vorst middels  de ‘Acte van Verlatinghe’  (1581) in macht wordt teruggewezen, waarmee hij tot een dienaar van de staat wordt. Een terugwijzing die in de eeuwen daarna steeds verder werd aangescherpt tot het handelen van de koning min of meer ceremonieel werd en vandaag de dag onder het gezag en de verantwoordelijkheid van de democratische overheid is komen te vallen. Noch de vorst noch het volk staan centraal in de doelstellingen van nationale staten; het is de staat zelf die gezond gehouden moet worden, die vooruitgang en welvaart moet kennen en volk en vorst staan in dienst van dat doel. Tocqueville laat zien dat de overheid gezag gaat uitoefenen over het volk alsof het gehele volk een bron van welvaart is voor de nationale staat. Dit wordt gerechtvaardigd doordat men er van uitgaat dat ieders individuele belang uiteindelijk samenvalt in het gedeelde belang van de staat.

Voor de Tocqueville is het verschil in start van de democratie van Amerika en die van Frankrijk zo belangrijk omdat hij een beweging in zijn tijd waarneemt waarin de democratie onomkeerbaar oprukt als staatsvorm. En ook al is hij zelf aristocraat in hart en nieren, hij ziet de democratie als de enig mogelijke volgende stap. Het is eerlijker, maar vooral; het is niet te stuiten. Hij noemt zichzelf een kritische vriend van de democratie en waarschuwt voor de valkuilen van het Franse model. De democratie in Amerika is, bij gebrek aan centrale overheid, van onderaf opgebouwd. De Franse democratisering wordt echter van bovenaf opgelegd. In Amerika bouwen vrije mensen vanuit eigen belang een democratie op en stellen waar nodig een overheid aan die onder hun toezicht staat.  Frankrijk heeft een centrale overheid die na de revolutie haar burgers opvoedt tot mondige democraten. Het kader waarbinnen deze opvoeding plaatsvindt is de staatsraison[iii]. Dat wil zeggen dat alle theorievorming, alle instituties, de ruimte voor vorst, overheid en burgers en alle bestuurssystemen hun vorm en inhoud vinden met de staat als belangrijkste entiteit.  Een bijkomend  gevolg is dat in Frankrijk de mythe ontstaat dat het goed gaat met de staat als het goed gaat met de individuen en omgekeerd en dat (uiteindelijk) alle individuen zullen profiteren van een gezonde staat. In de praktijk ontstaat een biopolitiek  waarin een groeiende overheid zich over alle burgers ontfermt, van de wieg tot het graf. Er ontstaan politieke theorieën waarin wat wij nu kennen als verzorgingsstaat als ideaal wordt beschreven.  De gemeenschappelijke belangen van de overigens zeer pluriforme burgers worden gezocht en gevonden binnen de kaders van het economische domein. De staatsraison draagt er zorg voor dat iedere inwoner van de democratische staat bijdraagt aan of meeprofiteert van de staatswelvaart. Alhoewel direct zal opvallen dat de ene politiek gekleurde overheid meer de nadruk zal leggen op meeprofiteren en de andere meer op het bijdragen maakt dat voor de analyse die ik hier middels het denken van de Tocqueville schets, niet uit. Linksom of rechtsom er ontstaat een in omvang en invloed toenemende bureaucratische overheid die zich bezig gaat houden met zijn inwoners. Dat maakt dat zowel meer liberale als meer socialistisch getinte overheden tot op de dag van vandaag, tegen alle plannen in, de overheid laten groeien.  De overheid dijt uit omdat er meer en meer gebieden zijn waarop de burger gestimuleerd, beperkt, geïnspireerd, gecontroleerd of geholpen moet worden.

De overheid gaat er dus voor zorgen dat de burgers, als bouwsteen van de natiestaat, optimaal gaan functioneren.  Daardoor ontstaat er een beweging die gaat leiden tot een paradox. De overheid, is gebaat bij een gezonde, werkende, zich optimaal ontwikkelende burger.  Zij zullen op deze wijze optimaal bijdragen aan de staat. Maar de bevolking van Frankrijk is nog niet in staat om dat wat voor die bijdrage noodzakelijk is te articuleren en dus wordt ook die articulatie,  als onderdeel van de staatsraison,  inzet van de overheid. Burgers leren na te denken over de vraag ‘Wat heb je nodig om beter te functioneren?’.  Het mondig maken van burgers, maar ook het geluk van burgers, wordt in Frankrijk inzet van overheidsbeleid. Een soortgelijk beeld is zichtbaar in alle democratieën die ontstaan in wat nu Europa heet. De staatsraison en de biopolitiek gaan echter uit van een samenvallen van  het belang van de individuele burgers en het algemeen belang. Juist in het succes van de democratisering wordt dit idee gefalsifieerd.

 

De democratie gaat aan haar succes ten onder

De Franse staatsraison  is gebaat bij het nadenken over en formuleren van gemeenschappelijke doelen in de toekomst.  Amerika, stelt de Tocqueville, kent geen overheid die een centraal idee heeft over de richting waarin de bevolking zich moet ontwikkelen. Amerika kent dus geen staatsraison. Omdat de democratie in Amerika van onderaf tot stand komt, gaat het niet om een staatsraison, maar om bundeling van welbegrepen eigenbelang. Iedere burger stemt op basis van zijn eigenbelang in met het uit handen geven van de macht voor die zaken die hij niet zelfstandig kan regelen. Er is van meet af aan scherpe controle of de overheid niet méér doet dan het behartigen van die gemeenschappelijke belangen waarvoor ze in het leven is geroepen. Zoals hierboven beschreven ziet de Tocqueville in Frankrijk een overheid die als ideaal een democratie heeft. Vanuit de verlichtingstraditie ontstaat er de gedachte dat er nu door de staat bepaald wordt wat de bevolking zelf ook in vrijheid zal kiezen wanneer zij de ontwikkeling heeft doorgemaakt die deze nieuwe natiestaat haar biedt middels opvoeding en onderwijs. De overheid heeft een ideaal en de burgers moeten opgevoed worden en zich leren te gedragen naar dat ideaal. Moraliteit, economie, ruimtelijke ordening, alles staat in het teken van de staatsraison. De biopolitiek en de staatsraison gaan hand in hand. Dat lijkt in eerste instantie geen probleem want het is ook werkelijk voor iedereen voelbaar dat eigenbelang en staatsbelang hand in hand gaan. De welvaart neemt voor alle burgers toe, hun gezondheid gaat vooruit, de levensverwachting loopt op. Maar dan gaat deze geweldige democratische staatsvorm aan haar eigen succes lijden. Immers juist als de welvaart toeneemt, voor zowel staat als burger, gaan de belangen uit elkaar lopen en de door overheidsinspanningen nu goed geïnformeerde, opgeleide, zijn belangen articulerende burger gaat inzien dat wat goed is voor de staat niet altijd goed is voor hem of haar zelf. De Tocqueville ziet door zijn reis naar Amerika duidelijk waar de inherente spanning van de Europese democratie zit. De Tocqueville wil daarmee overigens niet zeggen dat alles in Amerika beter is, maar het verschil tussen de democratie van Amerika en Frankrijk heeft hem inzichten opgeleverd. De Amerikaan begint met een individuele inzet voor zijn welbegrepen eigenbelang. Soms dient hij zijn eigenbelang het beste door het instellen van democratische organen die een beperkt aantal zaken beter kunnen regelen dan dat hij dat individueel zou kunnen. De basale ervaring is er dus één van een democratie van onderaf. De Europese burger daarentegen is opgevoed in het articuleren van zijn eigenbelang  naar een overheid die zorgdraagt voor de invulling daarvan, maar is niet opgevoed in het actief participeren in de politiek. Immers de Franse overheid voedde haar burgers op om zijn eigen belangen te articuleren. De Tocqueville zegt dat in Frankrijk de overheid zich gedraagt alsof ze een ouder is die haar kind onmondig wil houden. Hij noemt dit nieuwe fenomeen ‘mild despotisme’. De overheid heeft het beste met haar burgers voor, maar juist daardoor houdt zij haar burgers onmondig en klein.

Zelfs nu vandaag de dag de burger mondig is geworden, houdt de overheid vol dat zij haar eigen belangen niet goed kan articuleren. In de actuele situatie in Nederland zijn diverse hulpprogramma’s van de overheid actief die burgers helpen om hun wensen en verlangens op zodanige wijze te articuleren dat de juiste hulp en ondersteuning wordt geboden. Daarbij ziet de overheid het blijkbaar als haar taak om mensen te helpen om hun leven individueel in vrijheid vorm en inhoud te geven. De burger op zijn beurt vindt ook dat de overheid gehouden is zorg te dragen voor welzijn en geluk van haar burgers. In Europa is het niet ongebruikelijk dat de overheid zich bezig houdt met opvoeding, onderwijs, voortplanting en levensbeschouwing van haar burgers. In Amerika zien we nog steeds, ondanks alle veranderingen sinds de Tocqueville daar rondreisde, een overheid die zich niet teveel mag bemoeien met de vrije keuzes van haar burgers. De burger mag zijn eigenbelang vormgeven, met als enige grens de wet. In Europa zien we tot op de dag van vandaag dat de overheid zich tot achter de voordeur bemoeit met welzijn, ontwikkeling en moraliteit van haar burgers kortom ze oefent biopolitiek uit. Het effect is goed te zien als we kijken naar de gevangenissen in Amerika en Nederland. Amerika kent geen overheidsbemoeienis met individueel gedrag tot je de wet overtreedt en daar zitten 751 op 100.000 inwoners in de gevangenis. In Nederland is er direct biopolitieke staatsbemoeienis als het met de individuele burger mis dreigt te gaan.  Er zitten daardoor wel veel meer mensen in hulpverleningstrajecten, maar slechts 75 op de 100.000. inwoners zitten in de gevangenis. De keerzijde is dat wij Europeanen een onvolwassen en afhankelijke houding hebben ingenomen ten opzichte van onze overheid. Het milde despotisme leidt tot een afhankelijke burgerij die geen democratische ervaring opdoet. Juist als de democratische opvoeding succesvol is zou het mild despotisme moeten afnemen en zou de burgerij, nu volwassen participanten van de democratie geworden, haar eigenbelang op democratische wijze vorm moeten geven. De Europese burger wordt echter volwassen met het inzicht dat de eigen belangen niet samenvallen met de door de overheid gekozen doelen. Een goed geïnformeerde burger heeft niet de kwaliteit van de democratie voor ogen, maar streeft naar het op zodanige wijze gebruik maken van de democratische middelen dat het eigen belang optimaal gediend wordt. En daar ligt ook de bron van het uiteenlopen van het handelen van goede mensen en het handelen van goede burgers.

 

Goede mensen zijn niet altijd  goede burgers

Een goed mens draagt zorg voor zijn naasten, helpt daar waar hij nood ervaart en kan zich volop inzetten voor dat belang waar hij het directe nut van inziet. Maar die inzet kan in conflict komen met de belangen van anderen, nu of in de toekomst. De goede mens beschermt en optimaliseert het bestaan van zijn eigen groep desnoods ten koste van het belang van andere groepen. Dat dit niet als problematisch wordt ervaren is omdat op de achtergrond nog steeds de mythe in stand wordt gehouden dat in de optimale democratie het eigen belang samenvalt met het algemeen belang.  Dat dit in de praktijk mislukt wordt dan ook gezien als een ophefbare fout in het democratisch proces. De Tocqueville stelt echter al dat het een aan de democratie inherent probleem is wat van overheid en burgers vraagt dat er steeds kritisch wordt gereflecteerd op het invullen van het eigenbelang van burgers en staat. Voor hem is het verschil tussen Amerika en Frankrijk dat de Amerikanen wel democratische ervaring opdoen en de Fransen niet.

Amerikanen in de settlerssituatie  ervaren dat hetgeen ze niet zelfstandig en autonoom kunnen uitvoeren wel met anderen gedaan kan worden. In die ervaring leren ze van onderaf dat er, om iets te kunnen bewerkstelligen, compromissen gesloten moeten worden, risico’s genomen moeten worden en dat de uitkomst niet altijd overeenstemt met het beeld waarmee het proces begonnen is. In dat proces is er geen overheid die men daarvoor verantwoordelijk kan houden; succes of geen succes het is de uitkomst van een gezamenlijke inspanning waar men zich deel van weet.  Wat hier tot stand komt is een  welbegrepen eigenbelang dat meer is dan de optelsom van individuele belangen. Het welbegrepen eigenbelang ontstaat op de grens van publiek en privé. In het opdoen van de democratische ervaring merkt de burger van meet af aan dat er een spanningsveld is tussen de individuele belangen en algemene belangen.  De staat zelf is het sluitstuk van de samenwerking van vele burgers en wordt dan ook gezien als het grootste gevaar voor de individuele belangen. Daarom moet de staat zich zoveel mogelijk onthouden van inmenging in privéaangelegenheden.

In Frankrijk daarentegen beginnen burgers vanuit de mythe van het samenvallen van hun eigenbelang en dat van de staat. Hun democratische ervaring is er een van teleurstelling over hoe slecht hun eigenbelang tot uitdrukking wordt gebracht in het algemeen belang. Gaandeweg wordt de burger cynisch met betrekking tot de democratische belofte dat ooit de individuele belangen gaan samenvallen met de staatsbelangen. Die teleurstelling heeft te maken met te hoge verwachtingen en een gebrek aan democratische ervaringen. Ook politici die ervaren dat er compromissen gesloten moeten worden, dat er risico’s genomen moeten worden en dat er niet altijd uitkomt wat men als beleid voor ogen heeft, lijken zelf vooral teleurgesteld dat de mythe niet werkt. Als politici met de Tocqueville van mening zijn dat onverenigbare belangen een aan de democratie inherent probleem zijn, dan is de vraag hoe ze kiezers gaan vertellen dat bepaalde individuele belangen niet te vervullen zijn.

De goede mens gaat teleurgesteld in de uitwerking van de democratie het eigen belangen beter voor het voetlicht brengen. Het gaat hierbij niet om egoïsme, maar om individualisme. De individuele burgers verenigen zich op basis van hun gedeelde belangen en gaan druk uitoefenen op de democratie. Daarbij lijkt het alsof de burger politiek actief wordt, maar in feite bedreigt zijn gedrag de democratie.  Het betreft hier wat de Tocqueville noemt ‘politics of the households’ en daarbij is er geen oog voor de kwaliteit van de democratie, noch voor het lange termijn belang van de staat als geheel. Het lijkt in de verschijnvorm wel degelijk op de uit Amerika aangehaalde samenwerking van de settlers, maar het grote verschil is dat er hier al een centrale overheid is. Zowel de overheid als de burgers zien het invullen van de pluraliteit van de samenleving als een overheidstaak. De burger ontwikkelt zijn individualiteit en de overheid zorgt dat deze individualiteit de ruimte krijgt binnen de samenleving . Een voorbeeld zagen we onlangs bij de omgang met de natuur; boswachters klaagden dat ze de verschillende doelgroepen niet meer in één natuurgebied konden bedienen. Wandelaars, mountainbikers, paardrijders  en andere recreanten hadden last van elkaar en eisten ieder op grond van hun eigen belangen meer ruimte. Al die mensen zijn goedwillende mensen die geleerd hebben dat ze vrije individuen zijn, ze gebruiken hun creativiteit en kennis om nieuwe dingen te bedenken, maar kijken naar de overheid als de milde despoot die moet en volgens de mythe ook kan zorgen dat al dat nagestreefde eigenbelangen mooi samenvloeien tot een welvarend algemeen belang. Met die mythe zijn wij Europese burgers immers opgevoed. Wij burgers willen dus enerzijds zelf alle ruimte voor onze vrijheid en dit liefst van of via de overheid, maar ervaren de ruimte die anderen opeisen al snel als bedreigend voor eigen vrijheid. De overheid is voortdurend bezig om al deze tegenstrijdige eisen in te willigen, te sturen, te stimuleren of juist te remmen.

 

 

 

Democratie onder druk

De democratie is niet gediend bij ‘politics of the households’. De participatie van burgers bestaat immers hierbij vooral uit het oprichten van belangengroepen bestaande uit goede mensen die het beste willen voor degenen over wie zij zich druk maken en voor wie zij zich verantwoordelijk voelen. Iedere ouder wil voor zijn kind de beste school en de beste zorg. Daarom zijn ouderavonden druk bezocht en hebben veel scholen eerder problemen met teveel belangstelling van ouders dan te weinig. Diezelfde ouders maken niet de stap om zich zelfs maar te laten informeren over het onderwijsbeleid uit de verkiezingscampagnes van de diverse partijen. De compromissen om met de verschillende belangen die zelfs door een enkel individu aan de overheid gesteld worden om te gaan laat deze burger aan de overheid. Dat is zijn probleem immers niet. Maar die overheid zelf bestaat eveneens uit burgers die stemmen nodig hebben om gekozen te worden in de diverse niveaus waaruit de overheid is opgebouwd. Het blijkt in de democratische werkelijkheid lastig om kiezers, die uit zijn op het behartigen van hun eigenbelang, te laten stemmen voor zaken van algemeen belang. Het gevolg is dat de steeds beter opgeleide burger steeds beter kan articuleren wat hij of zij nodig heeft, maar dat niemand zich druk maakt over het algemene belang of de kwaliteit van de democratie.  Het gaat zelfs zo ver dat we in Nederland voor het eerst sinds de boerenpartij weer een belangenorganisatie erkennen als politieke partij,  namelijk de belangengroepering  voor de 50+er.

Het democratische proces dat altijd het spanningsveld kent tussen private belangen en  publieke belangen moet volgens de Tocqueville kritisch worden bewaakt. Hij ziet daarbij een belangrijke rol weggelegd voor de rechtspraak. Het grote probleem van de moderne democratie is echter dat de burger, die uit is op zijn eigen belang, diezelfde rechtspraak heeft ontdekt als een middel om zijn eigen belangen te verdedigen. Ook hier gaat de ‘politics of the households’ op. Niet gehinderd door de vraag wat er gebeurt met de rechtstaat of het algemeen belang, wil de burger via de rechter meer ruimte voor zijn eigen belangen afdwingen bij de overheid. Mensen willen ruimte voor wraakgevoelens,  voor een zorgvraag of voor hun invulling van het goede leven. De burger die uitgaat van de ‘politics of the households’ is zelf ook niet gehouden aan het consequent doordenken van zijn of haar eigen belangen ten opzichte van de belangen van anderen, immers daarvoor zorgt de milde despoot. Er ontstaan daarmee paradoxale bewegingen. Zo zijn er mensen die stemmen op een partij die hen minder Marokkanen belooft, terwijl diezelfde mensen meelopen in een tocht waarin wordt geprotesteerd tegen uitzetting van de Marokkaan die zij tot hun ‘household’ rekenen.  Of er wordt een beroep gedaan op uit belastinggeld betaalde hulp- en geneesmiddelen zonder dat men een belastingverhoging wil.  Zonder dat de overheid afstand neemt van de mythe dat het algemeen belang kan samenvallen met het individuele belang, streeft men nu binnen het Europese model wel naar verandering. Niet in de laatste plaats omdat de huidige economie ons laat zien dat deze opvatting van een alwetende, alles organiserende overheid ondertussen onbetaalbaar wordt. Twee oplossingsstrategieën worden zichtbaar; Ten eerste gaat de burger rechtstreeks en niet via de belastingen  betalen  voor de zaken die hij of zij van de overheid wil hebben. Ten tweede wordt de burger gestimuleerd of desnoods gedwongen om een aantal zaken die de overheid eerst voor hem of haar deed nu zelf te doen.  Daarbij kijkt men, vooral in Nederland, openlijk naar het Amerikaanse model.

Maar het Amerikaanse model lost de Europese problemen niet op. Immers, ook deze beweging wordt weer, evenals de Franse revolutie en het daarop volgende democratiseringsproces, en geheel anders dan de democratie in Amerika, van bovenaf opgelegd. Het is de mild despotische staat die stelt dat wij niet op de oude voet voort kunnen gaan. De op de korte termijn eigenbelang gerichte burger zoekt nu de beste plek op die hij of zij binnen dit milde despotisme kan vinden; hier ontstaat de calculerende burger. Dat is degene die probeert zoveel mogelijk zorg van de overheid te pakken te krijgen als hij kan. En dat is niet omdat hij slecht of egoïstisch is, het is omdat de overheid jaar na jaar heeft gestimuleerd dat de burger zijn eigen belangen zo goed mogelijk moest articuleren. Daarbij heeft de overheid er zorg voor gedragen om hetgeen de ene burger kreeg, vanwege het rechtsgelijkheidsbeginsel, ook direct toegankelijk te maken voor alle andere burgers. De goede mens zorgt voor optimaal onderwijs voor zijn kinderen, zoveel mogelijk veiligheid in de buurt, goede financiële omstandigheden voor zijn of haar situatie en doet dat alles met een schoon geweten. Hij staat pal voor de zorg van zichzelf en de zijnen. En als er af en toe  twijfels ontstaan of het individuele belang wel zomaar onverkort samen kan gaan met het algemeen belang, dan ziet hij of zij kijken de naar de politiek dat ook daar moeiteloos de ‘politics of the households’ is doorgevoerd. De Nederlandse politiek kiest voor de eigen belangen van Nederland en laat het aan Europa de VN of andere grotere overheden over om de onderlinge tegenstellingen te laten emergeren tot een samenhangend overkoepeld beleid. Wij staan voor Nederland, niet voor de Grieken, de vluchtelingen of de wereldzeeën. Groot probleem hierbij is echter dat de individuele belangen, of de belangen van het huishouden Nederland in het democratisch proces dat wel degelijk plaatsvindt, soms sneuvelen. Daar ontstaat bij de kiezer, maar ook bij politici die het verschil willen maken, vaak teleurstelling en cynisme. Burgers, maar ook politieke partijen voelen zich tekort gedaan en zinnen op strategieën die meer ruimte voor het eigenbelang opleveren. Het lijkt immers alsof de belofte dat alle belangen gediend zouden worden hier wordt verbroken. Wat onzichtbaar blijft is waar de Tocqueville al in 1831 voor waarschuwt; er is en blijft ook in de best functionerende democratie een discrepantie tussen de optelsom van alle eigenbelangen en de optimale uitkomst van een democratisch proces. Een goede burger zou dit principe moeten onderkennen. Democratie gaat over inspanning, compromissen en suboptimale uitkomsten van langdurige processen. De winst van de democratie zit niet in het gegeven dat iedere burger bij voldoende inspanning van de overheid krijgt wat hij wil. De winst van democratie zit in het gegeven dat mensen samen meer veel meer voor elkaar krijgen dan in hun eentje ooit mogelijk zou zijn geweest. Juist als het heel goed gaat, stelt de Tocqueville, dan zal het steeds moelijker worden om te blijven zien waar de winst van de democratie zit.  Ik vrees dat het heel goed gaat in Nederland.

Petra Bolhuis

Petra Bolhuis (1963) is al bijna 15 jaar werkzaam als filosoof. Vanuit haar eigen bedrijf

Maieutiek biedt zij cursussen, lezingen en huiskamercolleges aan voor privépersonen en bedrijfsleven. Zie voor meer informatie over de naam, doelstelling en aanbod  www.maieutiek.nl

Noten

[i] Tocqueville, A.. Over Democratie in Amerika (H. Daalder,& A. Kinneging, Vert.)(3e druk). Amsterdam: Lemniscaat,2012.

[ii] Foucault, M. Breekbare Vrijheid: Teksten & Interviews (E. Bolle, R. v.d. Boorn, Y. v. Kempen, M. Lambrechts,

  1. v. Nieuwestad, L. Romeo, …, T. Widdershoven, Vert.). Amsterdam: Boom/Parrèsia, 2004

 

[iii] Foucault, M. De Geboorte van de Biopolitiek: Colleges aan het Collège de France (J. Holierhoek, Vert.). Amsterdam: Boom, 2013.

 

 

Artikel geplaatst in Filosofie,  december 2015

Hoe een goed mens een slecht burger kan zijn.
Getagd op:                    

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.